'Het is jammer dat het kindje niet bij haar ligt,' zegt hij.
'Ik heb het Anna nooit gezegd. Ze heeft niet gezocht naar het grafje, voor
zover ik weet. Er was toch geen geld voor een steentje. Niet meer over praten,
zei de huisarts. Dan slijt het sneller. Meteen weghalen. Zo deden we het bij de
dieren ook. Ik denk dat de andere kinderen het niet weten.'
We zijn vanmiddag naar de begrafenis van Anna geweest. Ze
was ooit onze buurvrouw. Tachtig is ze geworden.
Mijn vader ziet er moe uit. Toch wil hij nog niet gaan
slapen. Ik weet niet of ik me zorgen moet maken om hem.
'Wat bedoel je, pa?'
'Het dode kind van Anna.'
'Anna had drie dochters,' zeg ik. 'Die leven nog. Je hebt ze
toch gezien op de begrafenis.'
'Nee, het vierde kindje. Ze had nog een vierde.' Hij veegt
langs zijn neus met de versleten zakdoek die in zijn zak gefrommeld zat. Hij
kucht, schraapt zijn keel, zijn ogen staan waterig. Hij is in de war de laatste
tijd.
'Joh, dat wist ik niet.'
'Ik heb het weg moeten brengen.'
Hij zwijgt.
Ik ook. Wat valt er te zeggen?
Dan veert hij op. Strijdlustig.
'De dokter heeft het gehaald. Het was weer een meisje, ze
ging dood bij de bevalling. Anna overleefde het ook maar net. Het was beter als
Anna het meisje niet zou zien, zei de dokter. Hij vond het jammer dat het zo
gelopen was, hij ging terug naar het dorp. Frans kwam naar ons toe, omdat hij
niet wist wat hij moest doen. Hij zat met een vrouw die niet stopte met huilen
en drie kleine kinderen, die nog van niets wisten. En het dode kindje
natuurlijk dat weg moest. Hij had gehoopt dat het een jongen zou zijn deze
keer. Hij huilde. Ik heb hem een borrel ingeschonken. We hebben samen aan de
keukentafel wat gedronken, je moeder is naar Anna gegaan. Ze was hoogzwanger
van jou en er lagen hierboven ook nog kleintjes te slapen.'
Het meisje zou net zo oud zijn als ik. We zouden samen
geknikkerd en gehoepeld hebben. Vreemd idee.
'Er was toen nog geen kraamhulp hier. We hielpen elkaar
verder. Om en om. Toen je moeder terugkwam zijn Frans en ik erheen gegaan. Anna
lag daar zo heel alleen. Frans had het meisje in de keuken gelegd. Het had nog
geen naam. Frans vroeg of ik het weg wilde brengen.'
'Waarheen?'
'Er woonde een doodgraver in het dorp, in de buurt van het
kerkhof. Frans legde het meisje in een doos. Een Blue Banddoos geloof ik, met
van die blauwe letters en een strik erop gedrukt. Hij had niets anders. We
hebben er eerst nog een dekentje in gelegd.'
'Ach nee! In een doos?'
'Ik moest met de fiets. Ik heb de doos onder de elastieken
gedaan. Het was donker en de weg was nog niet verhard. Ik reed door kuilen en
plassen. Het miezerde, dat weet ik nog.'
Hij pakt zijn zakdoek weer, neemt een trek van zijn sigaar
die bijna uitgaat, schraapt zijn keel en zwijgt.
Het is vreemd voor me om hem zo aangedaan te zien. We zijn
niet het niet gewend gevoelens te delen. Ik leg mijn hand op zijn arm.
'Ik heb het Anna nooit verteld. Ik heb gezegd dat ze een
mooi plekje heeft gekregen bij de andere engeltjes. Zo noemden we de kinderen
die jong overleden.'
'Wat heb je nooit verteld?'
'Die doodgraver vroeg of het kindje gedoopt was. Dat was ze
natuurlijk niet, de pastoor kwam nooit 's avonds, zo ver achteraf. Hij kwam
sowieso alleen als het slachttijd was. Dan kreeg hij vlees mee, zogenaamd voor
de mensen die het nog armer hadden dan wij. Dan informeerde hij ook of er weer
een kleine op komst was. Elk jaar.'
'Je dwaalt af, pa.'
'O ja, de doodgraver. Ze mocht niet op het kerkhof begraven
worden, zei hij. En omdat ze niet gedoopt was, hoefde hij ook niet bij nacht en
ontij iets te gaan regelen. Ik kreeg de sleutel mee van het kerkhof. Ik moest
de doos achter een grafzerk zetten, rechts van de poort. Hij zou die dan de
volgende dag wel vinden en iets regelen, op het stukje ongewijde grond achter
het kerkhof. Een kaal stuk waar niet eens een hek omheen stond.'
'En dat pikte jij? Deed je dat zomaar? Jij liet de doos met
het meisje daar in de regen achter? Nee toch, hè.'
'Ik heb nog gezegd dat het anders zou gaan als het een kind
van de notaris of de burgemeester was geweest. Dat hij niet zo min moest doen
over ons, omdat we boeren waren. Hij smeet de deur dicht.'
'Nou ja zeg! Wat heb je toen gedaan?'
'Wat kon ik anders? Zo ging dat toen, meid.' Hij frommelt
zijn zakdoek weer in zijn zak, dooft zijn sigaar. 'Nou ik ga slapen,' zegt hij.
(c) Tekst: Kaat Roozal
(c) Illustratie: Linda Rampen