zondag 15 november 2015

Dun ouwe kerststal

Ik dacht ut al, toen ik in mei
Naar buiten werd gedrage
Ik dacht ut al, da klopt toch nie
Un kerststal mé deez dage

En nergens diejen grijze mins
Mé zun pet en zun sigaar
Hij flanste men in inne middag
Vur slès ooit in elkaar

Nou sta ik in un hil vrimd huis
En Kerstmis kumt er an
Twee kiendjes en un kwispelhundje
Daor word ik wiebel van

Ut meiske frot un lèmpke
Dur de strooikus van men dak
Mar mé zo'n rooigloei knipperding
Ben 'k heel nie op men gemak

De kunningen, dur zen dur twee
Dun andere is gevalle
Die moete ginds, bij ut gordijn
En nog nie bij de stalle!

Ut hundje nimt un schùpke mee
En bet um rap in twee
Dan springt-ie tegen men daksken op
Dun engel suist naor benee

Ik heur nie in zo'n jong gezin
Ze zen me hier te vlug
Ik wil wir naor men ouwe vriend
Waorum brengt niemus men terug?

As ut ventje mé de schùpkus speult
Zun wengskes van spanning rood
Dan heur ik um zuutjes vrage:
hoe lang bleft Opa nog dood?

(c) Kaat Roozal

Toilet

Van alle ontberingen op onze Franse camping is het ontbreken van een echt toilet wel het meest ingrijpend. Wat een land met die hurkdingen!
Mijn hurkvermogen is beperkt sinds ik een hernia heb gehad. Ik draag op vakantie het liefst mijn wijde Turkse broek met paarse bloemetjes en een simpel elastiekje bovenin.
Op het toilet, waar ik meestal pas arriveer bij erge nood, trek ik eerst mijn wijde broekspijpen omhoog, anders hangen ze straks in de kledder. Dan plaats ik mijn voeten op de twee verhoogde stapstenen. Terwijl ik acrobatisch met mijn pijpen tussen mijn knieën worstel, trek ik mijn broek en onderbroek omlaag. Omdat de broek zo wijd is, moet ik het geheel met een knuist, samen met mijn opgetrokken broekspijpen, tussen mijn knieën samengedrukt houden. Dan moet ik met mijn andere hand, die ook nog de toiletrol omklemt, de beugel aan de muur als steun gebruiken. Vervolgens diep genoeg hurken en precies boven het gat, als het al niet te laat is. Als ik niet goed richt, krijg ik natte schoenen. Pfoeh!
Dan doortrekken. Een ferme ruk aan het touw. Met donderend geraas spuit het water alle kanten op, nadat ik me schielijk op het droge heb begeven. De deur opent onhandig naar binnen, zodat ik weer in de nattigheid moet gaan staan (let op de broekspijpen!) om me naar buiten te wurmen. Hoe krijgen oude stijve Franse vrouwen dit voor elkaar? Ik spreek te weinig Frans om het uitvoerig met ze door te nemen.
Veertien dagen heb ik om te oefenen. Vastbesloten verbeter ik elke dag mijn techniek. Ik zal de ideale methode vinden!

(c) Kaat Roozal


Lampje

Er blijft een lampje branden op mijn dashboard. Een poppetje met een rondje. Geen idee wat dat kan zijn. Ik besluit mijn garage te bellen. Ook volgens de advertentie: hét adres voor alle mobiliteitsvragen. Hoewel, mobiliteitsvragen? Ik heb gewoon een raar lampje.
'U spreekt met garage de Vries. Om u nog beter van dienst te kunnen zijn vragen we u een keuze te maken. Belt u voor een servicebeurt of APK toets één.'
Gelijk een beurt is wat veel, denk ik.
'Wilt u een afspraak maken voor een bezoek aan de showroom of een testrit, toets twee.'
Een nieuwe auto zou leuk zijn, maar eerst even dit lampje.
'Wilt u worden doorverbonden met ons technisch expertisecentrum, toets drie.'
Klinkt te chique voor een simpel lampje.
'Wilt u een auto of aanhangwagen huren, toets vier.'
Zo kapot zal hij toch niet zijn? Wat hebben ze nog meer?
'Wilt u worden doorverbonden met de telefoniste, toets vijf.'
Telefoniste? Zou die verstand hebben van lampjes? Nee, dan toch maar dat expertisecentrum. Twee of drie, wat was het nou?
'U heeft geen keuze gemaakt, we verbinden u door met de telefoniste.'
'Goedemorgen, met Chantal, waarmee kan ik u helpen?'
'Goedemorgen Chantal. Ik heb een bestelauto en nu blijft er steeds een lampje branden. Kan dat kwaad, denk je?'
'Ik verbind u door met ons technisch expertisecentrum.'
'Is het een oranje lampje van een poppetje met een airbag voor zich, aan de rechterkant van uw dashboard?' vraagt de technisch expert.
'Ja!' roep ik verheugd. 'Dat is het! Een airbaglampje.'
'Als het rechts zit, kan het geen kwaad. U heeft namelijk geen airbag rechts. Dat klopt toch, hè.'
'Ja, dat klopt!' Ik word steeds blijer van zoveel kennis.
'Dat hebben ze wel meer, deze modellen. Ze hebben geen airbag ingebouwd maar wel het lampje dat erbij hoort. En soms doet dat raar. Geen paniek, niks aan de hand.'
'Dank je, meneer de expert. Ik ben heel blij met dit antwoord op mijn mobiliteitsvraag.'
Wat zijn ze knap tegenwoordig, bedenk ik als ik ophang.

(c) Kaat Roozal

Tachtig cent

De broodjeszaak in ons station probeert zijn klefvet-imago kwijt te raken. In de vitrine liggen, naast de broodjes, prachtige geelrode appels te glimmen. Daar heb ik zin in, al is tachtig cent wel wat veel. Ik bestel een appel en houd mijn hand alvast op.
De verkoper legt zorgvuldig een servetje op de toonbank. Met een grote suikertang selecteert hij een appel en vervolgens - zonder hem met de vingers aan te raken - wordt die met een tweede servetje opgepoetst.
Dan wordt de appel met de tang op het eerste servetje gelegd.
Sprakeloos kijk ik de jongen achter de balie aan.
'Is het niet oké?' vraagt hij.
'Jawel,' schutter ik, 'maar ik begrijp ineens waarom hij tachtig cent moet kosten.'

(c) Kaat Roozal

Blote kontjes

Dit jaar wordt het een kerstboom met vogeltjes, heb ik bedacht. De winkels worden afgestruind en dan heb ik een leuke verzameling kitschvogeltjes met staarten van kleurige veren.
Piet en Doortje, mijn twee kanaries die los door de kamer vliegen, bekijken tijdens het optuigen van de boom mijn verrichtingen met belangstelling.
De volgende ochtend sta ik uren later op dan de kanaries. Ze hebben zich niet verveeld. Trots showt Doortje mij haar nieuwe nest op de bodem van de kooi. Roze, turkoois, paars en rood. Zacht en donzig.
Vanuit de boom kijken de kunstvogels mij met hun blote kontjes droef aan.

(c) Kaat Roozal

Top comfort

Keurig in het pak, zijn aktetas in de winkelwagen, staat hij zich heel ongemakkelijk te voelen tussen de schappen in de super. Hij pakt zijn mobiel en drukt een toets, zijn blik strak gericht op de gezichtscrèmes en de shampoo.
'Nee, schatje, ik moet mama zelf hebben, roep haar nou maar.'
...
'Dan vraag je of ze er even vanaf komt.'
...
'Breng de telefoon dan even naar haar toe. Ja, dat kan wel! Dan bons je maar even op de deur.'
Hij staart nog eens naar zijn briefje. Herschikt de bloemkool, de wortels en de appels in zijn karretje. Zijn rechtervoet tikt ongeduldig op de vloer.
'Hè, hè, eindelijk. Welk merk moet je?'
...
'Zet er dan bij welke! Hoe kan ik dat nou weten?'
...
'Nee, natuurlijk zie ik niet wat jij allemaal voor vrouwendingen op de wastafel hebt staan. Als ik dat ook nog allemaal bij moet houden.'
...
'Ja, natuurlijk neem ik een pakje mee, maar ze hebben wel twintig merken. En verschillende maten of zo.'
Hij kijkt schichtig over zijn schouder naar het schap achter zich.
'Met wat? Wat is dat dan?'
...
'Ja, ik zie het. Top comfort, ja. Staat erop. Zestien of tweeëndertig?'
...
Hij pakt een familieverpakking uit het schap. Kijkt op het prijskaartje dat eronder hangt.
'Weet je wel wat die kosten, schat?'
...
'Nee, nee, dat kan me niet schelen. Natuurlijk niet als je deze wilt, maar ze hebben ook een huismerk. Je neemt toch altijd huismerk. Dat dacht ik tenminste. Of niet?'
...
'Nee, nee, ik vind het echt geen punt. Dat is niet waarom ik het zeg. Neehee! Oké, tot zo.'
Hij kijkt nog eens op het pakje, kijkt om zich heen of niemand hem bespiedt. Dan legt hij het pakje tampons in zijn karretje en legt er snel een zak wortels op.
Opgelucht loopt hij richting kassa. Daar frommelt hij het pakje tussen twee broden op de band. Het kassameisje lacht hem begripvol toe.

(c) Kaat Roozal

Het meisje van Anna

'Het is jammer dat het kindje niet bij haar ligt,' zegt hij. 'Ik heb het Anna nooit gezegd. Ze heeft niet gezocht naar het grafje, voor zover ik weet. Er was toch geen geld voor een steentje. Niet meer over praten, zei de huisarts. Dan slijt het sneller. Meteen weghalen. Zo deden we het bij de dieren ook. Ik denk dat de andere kinderen het niet weten.'

We zijn vanmiddag naar de begrafenis van Anna geweest. Ze was ooit onze buurvrouw. Tachtig is ze geworden.
Mijn vader ziet er moe uit. Toch wil hij nog niet gaan slapen. Ik weet niet of ik me zorgen moet maken om hem.
'Wat bedoel je, pa?'
'Het dode kind van Anna.'
'Anna had drie dochters,' zeg ik. 'Die leven nog. Je hebt ze toch gezien op de begrafenis.'
'Nee, het vierde kindje. Ze had nog een vierde.' Hij veegt langs zijn neus met de versleten zakdoek die in zijn zak gefrommeld zat. Hij kucht, schraapt zijn keel, zijn ogen staan waterig. Hij is in de war de laatste tijd.
'Joh, dat wist ik niet.'
'Ik heb het weg moeten brengen.'
Hij zwijgt.
Ik ook. Wat valt er te zeggen?

Dan veert hij op. Strijdlustig.
'De dokter heeft het gehaald. Het was weer een meisje, ze ging dood bij de bevalling. Anna overleefde het ook maar net. Het was beter als Anna het meisje niet zou zien, zei de dokter. Hij vond het jammer dat het zo gelopen was, hij ging terug naar het dorp. Frans kwam naar ons toe, omdat hij niet wist wat hij moest doen. Hij zat met een vrouw die niet stopte met huilen en drie kleine kinderen, die nog van niets wisten. En het dode kindje natuurlijk dat weg moest. Hij had gehoopt dat het een jongen zou zijn deze keer. Hij huilde. Ik heb hem een borrel ingeschonken. We hebben samen aan de keukentafel wat gedronken, je moeder is naar Anna gegaan. Ze was hoogzwanger van jou en er lagen hierboven ook nog kleintjes te slapen.'
Het meisje zou net zo oud zijn als ik. We zouden samen geknikkerd en gehoepeld hebben. Vreemd idee.
'Er was toen nog geen kraamhulp hier. We hielpen elkaar verder. Om en om. Toen je moeder terugkwam zijn Frans en ik erheen gegaan. Anna lag daar zo heel alleen. Frans had het meisje in de keuken gelegd. Het had nog geen naam. Frans vroeg of ik het weg wilde brengen.'
'Waarheen?'
'Er woonde een doodgraver in het dorp, in de buurt van het kerkhof. Frans legde het meisje in een doos. Een Blue Banddoos geloof ik, met van die blauwe letters en een strik erop gedrukt. Hij had niets anders. We hebben er eerst nog een dekentje in gelegd.'
'Ach nee! In een doos?'
'Ik moest met de fiets. Ik heb de doos onder de elastieken gedaan. Het was donker en de weg was nog niet verhard. Ik reed door kuilen en plassen. Het miezerde, dat weet ik nog.'
Hij pakt zijn zakdoek weer, neemt een trek van zijn sigaar die bijna uitgaat, schraapt zijn keel en zwijgt. 
Het is vreemd voor me om hem zo aangedaan te zien. We zijn niet het niet gewend gevoelens te delen. Ik leg mijn hand op zijn arm.
'Ik heb het Anna nooit verteld. Ik heb gezegd dat ze een mooi plekje heeft gekregen bij de andere engeltjes. Zo noemden we de kinderen die jong overleden.'
'Wat heb je nooit verteld?'
'Die doodgraver vroeg of het kindje gedoopt was. Dat was ze natuurlijk niet, de pastoor kwam nooit 's avonds, zo ver achteraf. Hij kwam sowieso alleen als het slachttijd was. Dan kreeg hij vlees mee, zogenaamd voor de mensen die het nog armer hadden dan wij. Dan informeerde hij ook of er weer een kleine op komst was. Elk jaar.'
'Je dwaalt af, pa.'
'O ja, de doodgraver. Ze mocht niet op het kerkhof begraven worden, zei hij. En omdat ze niet gedoopt was, hoefde hij ook niet bij nacht en ontij iets te gaan regelen. Ik kreeg de sleutel mee van het kerkhof. Ik moest de doos achter een grafzerk zetten, rechts van de poort. Hij zou die dan de volgende dag wel vinden en iets regelen, op het stukje ongewijde grond achter het kerkhof. Een kaal stuk waar niet eens een hek omheen stond.'
'En dat pikte jij? Deed je dat zomaar? Jij liet de doos met het meisje daar in de regen achter? Nee toch, hè.'
'Ik heb nog gezegd dat het anders zou gaan als het een kind van de notaris of de burgemeester was geweest. Dat hij niet zo min moest doen over ons, omdat we boeren waren. Hij smeet de deur dicht.'
'Nou ja zeg! Wat heb je toen gedaan?'
'Wat kon ik anders? Zo ging dat toen, meid.' Hij frommelt zijn zakdoek weer in zijn zak, dooft zijn sigaar. 'Nou ik ga slapen,' zegt hij.

(c) Tekst: Kaat Roozal
(c) Illustratie: Linda Rampen

Ochtend op Terschelling

Mijn hond is ziek en glipt om zeven uur 's ochtends de tent uit. Hij verdwijnt in het bos. Terugfluiten kan niet op dit tijdstip, de camping slaapt eindelijk.
In mijn slaapshirt en slipje, wandelschoenen los aan mijn voeten, ga ik achter hem aan. Hij is een eind verder op het pad, zoekend naar een goede plek voor zijn behoefte.
Ik kom op de route die ik hier dagelijks door het bos loop met hem, zelden iemand tegen. Ik besluit het erop te wagen, we gaan maar meteen onze ronde doen. Fris is het wel.
We ontmoeten tot mijn verbazing een ouder eilander echtpaar met hun boerenfox. Ik zie ze denken: 'Het moet niet gekker worden. Een schaars geklede middelbare dame in het bos.'
Ik trek aan mijn T-shirt om mijn koude billen te bedekken. Ze kijken verbaasd naar mijn shirt met twee meisjes met bloemenkorfjes. Daaronder de tekst: KIJK ONS NOU. Op mijn wiebelende borsten: MEIDEN ♥♥ MEIDEN.
'Sorry hoor, hond ziek,' mompel ik.
Een jogger nadert. Ook hij kijkt verbaasd naar de blootbenige dame op dit vroege uur in het bos. Hij kijkt nogmaals om en nog eens.
Een oude eilander met stok en hond nadert langzaam. Ik zou het liefst even achter een boom verdwijnen, maar dat zou pas echt de aandacht trekken. Ik hoop dat hij slechte ogen heeft. Ik houd mijn armen gekruist voor mijn borsten.
'Goedemorgen,' groet ik, alsof het doodnormaal is dat ik daar, amper gekleed, in de kou loop.
'Tja,' mompelt hij.
Als hij gepasseerd is kijkt hij om. En nog eens en nog eens. Dan pas herinner ik mij de tekst achter op mijn rug. In supergrote letters staat er: KIJK MIJ NOU!!
En dat is precies wat de eilanders deze ochtend doen.

(c) Kaat Roozal

Mijn crème

Ik heb nog nauwelijks drie uur voordat ik op de luchthaven moet zijn, als ik ontdek dat mijn potje gezichtscrème te leeg is voor een week vakantie. Ik besluit snel bij de drogist langs te gaan. Alleen daar wordt mijn favoriete crème nog verkocht: goedkoop en onovertroffen.
De crème is ook hier uit het assortiment gehaald en vervangen door een nieuwe crème waardoor mijn rimpels gegarandeerd minder worden, zie ik teleurgesteld.
Ik heb precies de prijs van de crème aan losse munten in mijn portemonnee.
'Nog één cent graag,' zegt de verkoopster.
'Op het kaartje staat € 3,29,' antwoord ik.
'Dat klopt, maar we ronden af.'
Ik heb geen cent meer en toon haar het vakje in mijn portemonnee.
'Misschien kunt u pinnen, maar dan moet ik wel tien eurocent extra rekenen.'
'Ik wil niet pinnen, ik betaal u het bedrag op het prijskaartje!'
Ik neem het potje van de toonbank en vertrek. Het meisje drukt op de bel voor de bedrijfsleidster.
'Mevrouw weigert het juiste bedrag te betalen,' legt het meisje uit.
'Dat is dan winkeldiefstal,' stelt de bedrijfsleidster vast. Oké, ik ben bijna zover dat ik aangehouden wil worden.
'Mevrouw, u prijst dat waardeloze potje op € 3,29 . Ik betaal u 3,29 en ga nu weg met mijn potje crème!'
Een derde verkoopster legt mij uit hoe het systeem van afronden werkt. Het gaat om het principe. Ik reken de drie dames voor wat de tien minuten principes - keer drie - het bedrijf kost. De rij achter me groeit. Er wordt gemord.
'Oké mevrouw, we zullen deze keer coulant zijn. U krijgt die cent van ons cadeau.'
Grommend verlaat ik de winkel. Ik wil geen cent uit eigen zak cadeau. Ik wil een potje crème van mijn eigen merk!

(c) Kaat Roozal

Het beste van Nightwriters

Op initiatief van Kluun beklimmen maandelijks befaamde en opkomende schrijvers de podia van Nederlandse nachtclubs en poptempels. De steevast uitverkochte avonden bieden optredens van A. F. Th. van der Heijden tot Saskia Noort, van Herman Brusselmans tot Tommy Wieringa. Voor de thuisblijvers zijn de 33 mooiste verhalen van het eerste Nightwriters-seizoen bijeengebracht.


Tussen de verhalen van Kluun, Gerbrand Bakker, Ronald Giphart, A.F.Th., Susan Smit, Joost Zwagerman, Maarten Spanjer en vele anderen, ook een verhaal van Kaat Roozal. Zij beleefde bij de Nightwriters haar 5 minutes of fame.

donderdag 12 november 2015

Krak!

Met mijn goudgerande vleugels
glanzend haar en glitterlak
Lig ik samen met mijn zussen
lijdzaam in een engelenbak

Een voor een worden de anderen
gekozen, en ze mogen mee
Een dame of een kindje
laat ze vlinderen, als fiere fee

'n Meisje ziet mij en ze wil me
kopen met te weinig geld
Blijf af, zo petst haar moeder
In het knuistje dichtgekneld

klinkt KRAK. Mijn vleugeltje gebroken
word ik voorzichtig teruggelegd
Sorry hoor, fluistert het meisje
Friemelt schuchter aan haar vlecht

Daar lig ik en het is al bijna
Kerstmis, 'k heb nog steeds geen thuis
Begin nu heftig te verlangen
naar een warm verzorgingshuis

Het nieuwe jaar is daar en hup
verdwijn ik in een klikobak
Met dooie ballen en wat slingers
als rood-goud-glitter schervenprak

Daar, denk ik aan het lieve meisje
dat door haar moeder werd betrapt
Ze zou voor mij een engel wezen
als ze me toen toch had gegapt

(c) Kaat Roozal

Zusje, dat ben ik

In het boek ‘Zusje, dat ben ik’ verwerkte Kaat Roozal veel van haar jeugdherinneringen. Kaat groeide op in de jaren vijftig in de Meierij. Veel van de belevenissen van de kinderen in dit boek zijn authentiek, de personages zijn allemaal verzonnen.

Hoofdpersoon Zusje groeit op in een hecht gezin in de Meierij, eind jaren vijftig. Ondanks de armoede is Zusje gelukkig. Onbezorgd geniet zij van het leven met haar tien broers en zussen. Het motto van het gezin is: 'Wie aan een van ons komt, komt aan ons allemaal.' Maar het noodlot slaat toe als haar moeder ziek wordt en zus Loes een geheim blijkt te hebben.

Fragment:

Beneden aan de trap blijf ik in het donker zitten en ik probeer het gesprek in de keuken te volgen.
‘Zorg dat de kleintjes er niets over horen, ze zullen het verklappen aan je moeder,’ zegt tante Jannie.
‘Mag mama het niet weten?’ Het is Jos die dat vraagt.
‘Nee, ze mag het niet weten, anders geeft ze de moed op. Ze moet vertrouwen houden dat het goed zal komen en dat moeten wij haar geven.’
‘Wat zeggen de dokters?’ vraagt Roos.
‘De dokters kunnen zoveel beweren! Ze wordt beter, we kunnen het hier echt niet rooien zonder haar!’ Papa slaat met zijn vuist op tafel.

Het boek is te bestellen via deze site. 

Prijs € 10,- exclusief verzendkosten

Kaat komt ook met veel plezier verhalen vertellen uit die tijd en voorlezen uit het boek voor groepen ouderen.