zondag 15 november 2015

Het meisje van Anna

'Het is jammer dat het kindje niet bij haar ligt,' zegt hij. 'Ik heb het Anna nooit gezegd. Ze heeft niet gezocht naar het grafje, voor zover ik weet. Er was toch geen geld voor een steentje. Niet meer over praten, zei de huisarts. Dan slijt het sneller. Meteen weghalen. Zo deden we het bij de dieren ook. Ik denk dat de andere kinderen het niet weten.'

We zijn vanmiddag naar de begrafenis van Anna geweest. Ze was ooit onze buurvrouw. Tachtig is ze geworden.
Mijn vader ziet er moe uit. Toch wil hij nog niet gaan slapen. Ik weet niet of ik me zorgen moet maken om hem.
'Wat bedoel je, pa?'
'Het dode kind van Anna.'
'Anna had drie dochters,' zeg ik. 'Die leven nog. Je hebt ze toch gezien op de begrafenis.'
'Nee, het vierde kindje. Ze had nog een vierde.' Hij veegt langs zijn neus met de versleten zakdoek die in zijn zak gefrommeld zat. Hij kucht, schraapt zijn keel, zijn ogen staan waterig. Hij is in de war de laatste tijd.
'Joh, dat wist ik niet.'
'Ik heb het weg moeten brengen.'
Hij zwijgt.
Ik ook. Wat valt er te zeggen?

Dan veert hij op. Strijdlustig.
'De dokter heeft het gehaald. Het was weer een meisje, ze ging dood bij de bevalling. Anna overleefde het ook maar net. Het was beter als Anna het meisje niet zou zien, zei de dokter. Hij vond het jammer dat het zo gelopen was, hij ging terug naar het dorp. Frans kwam naar ons toe, omdat hij niet wist wat hij moest doen. Hij zat met een vrouw die niet stopte met huilen en drie kleine kinderen, die nog van niets wisten. En het dode kindje natuurlijk dat weg moest. Hij had gehoopt dat het een jongen zou zijn deze keer. Hij huilde. Ik heb hem een borrel ingeschonken. We hebben samen aan de keukentafel wat gedronken, je moeder is naar Anna gegaan. Ze was hoogzwanger van jou en er lagen hierboven ook nog kleintjes te slapen.'
Het meisje zou net zo oud zijn als ik. We zouden samen geknikkerd en gehoepeld hebben. Vreemd idee.
'Er was toen nog geen kraamhulp hier. We hielpen elkaar verder. Om en om. Toen je moeder terugkwam zijn Frans en ik erheen gegaan. Anna lag daar zo heel alleen. Frans had het meisje in de keuken gelegd. Het had nog geen naam. Frans vroeg of ik het weg wilde brengen.'
'Waarheen?'
'Er woonde een doodgraver in het dorp, in de buurt van het kerkhof. Frans legde het meisje in een doos. Een Blue Banddoos geloof ik, met van die blauwe letters en een strik erop gedrukt. Hij had niets anders. We hebben er eerst nog een dekentje in gelegd.'
'Ach nee! In een doos?'
'Ik moest met de fiets. Ik heb de doos onder de elastieken gedaan. Het was donker en de weg was nog niet verhard. Ik reed door kuilen en plassen. Het miezerde, dat weet ik nog.'
Hij pakt zijn zakdoek weer, neemt een trek van zijn sigaar die bijna uitgaat, schraapt zijn keel en zwijgt. 
Het is vreemd voor me om hem zo aangedaan te zien. We zijn niet het niet gewend gevoelens te delen. Ik leg mijn hand op zijn arm.
'Ik heb het Anna nooit verteld. Ik heb gezegd dat ze een mooi plekje heeft gekregen bij de andere engeltjes. Zo noemden we de kinderen die jong overleden.'
'Wat heb je nooit verteld?'
'Die doodgraver vroeg of het kindje gedoopt was. Dat was ze natuurlijk niet, de pastoor kwam nooit 's avonds, zo ver achteraf. Hij kwam sowieso alleen als het slachttijd was. Dan kreeg hij vlees mee, zogenaamd voor de mensen die het nog armer hadden dan wij. Dan informeerde hij ook of er weer een kleine op komst was. Elk jaar.'
'Je dwaalt af, pa.'
'O ja, de doodgraver. Ze mocht niet op het kerkhof begraven worden, zei hij. En omdat ze niet gedoopt was, hoefde hij ook niet bij nacht en ontij iets te gaan regelen. Ik kreeg de sleutel mee van het kerkhof. Ik moest de doos achter een grafzerk zetten, rechts van de poort. Hij zou die dan de volgende dag wel vinden en iets regelen, op het stukje ongewijde grond achter het kerkhof. Een kaal stuk waar niet eens een hek omheen stond.'
'En dat pikte jij? Deed je dat zomaar? Jij liet de doos met het meisje daar in de regen achter? Nee toch, hè.'
'Ik heb nog gezegd dat het anders zou gaan als het een kind van de notaris of de burgemeester was geweest. Dat hij niet zo min moest doen over ons, omdat we boeren waren. Hij smeet de deur dicht.'
'Nou ja zeg! Wat heb je toen gedaan?'
'Wat kon ik anders? Zo ging dat toen, meid.' Hij frommelt zijn zakdoek weer in zijn zak, dooft zijn sigaar. 'Nou ik ga slapen,' zegt hij.

(c) Tekst: Kaat Roozal
(c) Illustratie: Linda Rampen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten